Beschrijving van de Tabernakel
De Tabernakel
Het geheel bestond uit een verplaatsbare omheining van gordijnen van getweernd fijn linnen, 50 bij 100 el, waarbij men meestal aanneemt dat een el overeenkomt met 50 centimeter. Aan de oostzijde was een opening van 20 el, afgesloten met een gordijn van purper, scharlaken en linnen. De gordijnen hingen aan 60 pilaren (van onbekend materiaal) op koperen voetstukken en met zilveren dwarsstangen.
In de ruimte binnen de omheining - de voorhof - stonden het brandofferaltaar van acaciahout, overtrokken met koper. Verder stond er een koperen wasvat. Hierachter stond de centrale tent.
De eigenlijke tabernakel was opgebouwd uit 48 planken van acaciahout, overtrokken met goud. Elke plank stond op twee zilveren voetstukken. De tabernakel werd afgedekt met tien tentkleden, aan elkaar verbonden met gouden haken. Daaroverheen kwamen elf tentkleden van geitenhaar, verbonden met koperen haken.
In de tabernakel waren twee ruimtes. In het voorste gedeelte, het Heilige, stonden een gouden menora en een met goud overtrokken tafel met toonbroden. Hierachter was een kubusvormige ruimte, het Heilige der Heiligen, waar de Ark van het Verbond stond. Het Heilige werd van het Heilige der Heiligen gescheiden door een zwaar gordijn: het voorhangsel.
Het brandofferaltaar was voor de dagelijkse offerdienst en was vrij toegankelijk. Het Heilige werd dagelijks door de hogepriester tweemaal betreden om wierook te offeren. De tweede maal 's avonds stak hij ook de kandelaar aan. Wekelijks op de sabbat werden de toonbroden ververst. Het Heilige der Heiligen mocht maar eenmaal per jaar en alleen door de hogepriester betreden worden, wanneer deze het zoenoffer bracht voor het gehele volk. Omstreeks het jaar 1000 v.Chr. nam de Tempel in Jeruzalem deze centrale functie over en werd de Ark hierin geplaatst. Waarschijnlijk werd de inmiddels eeuwenoude tabernakel hierin ook opgeborgen en zorgvuldig bewaard.